De optiemarkt is een risicomarkt. Dat wil zeggen dat opties vooral gebruikt worden om risico te verhandelen. Je kan als belegger kiezen om meer risico te nemen, of om risico af te dekken. Hoe dan ook, je bent altijd bezig met risico. De optiemarkt vertoont hierdoor veel gelijkenissen met de verzekeringsmarkt. En daar gaan we in dit hoofdstuk verder op in. Je kent ze vast wel: huismoeders die al 10 jaar een auto hebben en deze vooral gebruiken om de kinderen naar school te brengen of om de boodschappen te doen. Kleine ritjes in degelijke station wagons. Te hard rijden komt niet voor in de vocabulaire van de huismoeder en nog 0 botsingen. Dan ken je vast ook de jongeren die de autoweg vooral als een speelterrein zien: hard rijden, bellen achter het stuur en hier en daar een snelheidsboete. Als de huismoeder en de jonge Schumacher in spe beiden op zoek gaan naar een autoverzekering, laat zich wel raden wie een hogere premie moet betalen. Het meer riskante profiel moet een hogere premie betalen. Statistisch gezien maken mannen meer ongelukken op de weg, waardoor het vaak zo is dat mannen een hogere premie betalen dan vrouwen. Pas als je kan bewijzen goed te participeren in het verkeer (geen ongelukken, schadevrije jaren) kan de premie omlaag.
Perceptie van risico
Zo werkt het op de optiemarkt ook. De perceptie van risico speelt daarin een grote rol. Het kan namelijk zomaar zijn dat de huismoeder morgen een paaltje ramt, terwijl de jongeman al bellend achter het stuur geen ongeluk maakt. Daarom is perceptie een belangrijk woord in dit hoofdstuk: het gaat vooral om de manier waarop het risico wordt waargenomen. De optiemarkt drukt de hoeveelheid risico in een optie uit door middel van de extrinsieke waarde. Uit deze waarde wordt de verwachte volatiliteit afgeleid. De gangbare term voor de verwachte volatiliteit is ‘implied volatility’ of simpelweg IV. De volatiliteit van een optie kan veranderen, omdat de perceptie van risico in de markt voortdurend aan verandering onderhevig is. Daarnaast weten we dat de volatiliteit van een optie, wordt afgeleid van de totale waarde van een optie. Hierdoor kan de waarde van een optie veranderen, zodra de perceptie van risico verandert. De griek waarin dit fenomeen tot uitdrukking komt, noemen we ook wel de vega. Opties met een lage vega zijn meestal opties waarvan de onderliggende waarde een geruime tijd zijwaarts heeft bewogen. Aandelen die ‘dood geld’ zijn en in een zijwaartse trend verkeren, hebben meestal een lage verwachte volatiliteit, omdat de verwachting is dat de aandelen de trend zullen voortzetten en blijven handelen in een krappe handelsrange. Doordat beleggers verwachten dat het aandeel in zijn zijwaartse range zal blijven handelen, is er weinig noodzaak om risico’s af te dekken en zijn de opties minder in trek bij beleggers. Hierdoor gaat de prijs van een optie naar beneden. We zien dit vaak bij beursgenoteerde bedrijven die worden overgenomen. Soms komt het voor dat een bedrijf wordt overgenomen, maar dat de overdracht nog een paar maanden op zich laat wachten. Wanneer de deal zo goed als zeker is, zullen beleggers weinig handelsmogelijkheden zien. Het aandeel zal dan vlak of op de overnameprijs per aandeel handelen, en is er weinig interesse in een optie. Maar als blijkt dat de overname, onverwachts, niet doorgaat, dan ontstaat er een moment van paniek. Doordat de overname niet doorgaat, verandert de perceptie van risico in een seconde en zal de IV direct fors toenemen. Hetzelfde geldt bij een degelijk bedrijf dat al tijden een heel voorspelbaar koersverloop kent, maar in eens zijn belangrijkste product moet terugroepen of bekend maakt dat de belastingdienst een boekenonderzoek is gestart na verdenkingen van fraude. Beleggers zullen dan ineens veel meer interesse krijgen in opties, om zo risico’ s af te dekken. De IV van de opties zal stijgen en de waarde van opties dus ook. Wanneer het risico in de markt toeneemt, welke optiesoort is dan in staat om het meeste te profiteren? Zijn dat calls, of zijn dat puts? Het is een strikvraag, want volatiliteit kent geen richting. De IV van zowel calls als puts zullen stijgen bij een onverwachte gebeurtenis. De extrinsieke waarde van de call zal daardoor stijgen, maar de extrinsieke waarde van een put zal hierdoor ook stijgen. Het maakt dus niet uit hoe je gepositioneerd zit: de extrinsieke waarde zal stijgen zodra de IV toeneemt. Vega maalt namelijk niet om de richting van het risico. Vega meet alleen dat het risico stijgt, waardoor opties duurder zullen worden. Een hele onverwachte – en forse – daling kan er dus best voor zorgen dat puts in waarde zullen stijgen, maar dat callopties niet zo veel in waarde zullen dalen. De intrinsieke waarde neemt af door de daling, maar de extrinsieke waarde van de calloptie neemt toe omdat de volatiliteit stijgt. Volatiliteit is dus erg belangrijk bij het bepalen van de extrinsieke waarde. Soms komt het voor dat beleggers heel veel beweging verwachten bij een aandeel, en daardoor een hoge IV toekennen aan een optie. Als je verwacht dat de beweging niet zo groot zal zijn, ontstaan hier mooie manieren om te profiteren van een daling van de extrinsieke waarde. Mocht het aandeel inderdaad niet zo veel bewegen als door de markt wordt aangenomen, zal het verlies van volatiliteit en tijdswaarde erg voor zorgen dat de extrinsieke waarde afneemt. Optieschrijvers hebben hier dan veel profijt van. De vega is een zeer belangrijke griek voor optiebeleggers, die snel kan aangeven of een optie nu duur of juist goedkoop wordt geprijsd.