Hebben we dit al niet eens eerder gezien? Inderdaad, zo schrijft Gwynn Guilford op Quartz. De Chinese beurscrash heeft opmerkelijke parallellen met zowel de krach op Wall Street in 1929 als het hoogtepunt van de Japanse bubbel in 1989.
Wall Street 1929
Laten we eerst de overeenkomsten van het huidige China met de VS in 1929 bekijken. Guilford somt op:
- Enorme groeihausse. Tussen 1922 en 1929 groeide de Amerikaanse economie met gemiddeld 5,7% per jaar. West-Europa kwam destijds niet verder dan 3%. De Chinese economie groeide sinds 2005 jaarlijks met bijna 10%.
- Oneindig optimisme. Automobielen en platenspelers zouden de toekomstige groei van de VS verzekeren. Net zoals een enorme consumptiestijging van de middenklasse China zal redden. Of toch niet?
- Vastgoedbubbels. Een vastgoedbubbel in Florida ging aan de beurshausse vooraf. In 1927 verlaagde de Fed daarop de rente, waardoor het geld in aandelen stroomde. China’s vastgoedbubbel eindigde in 2013. Het versoepelde monetaire deed de aandelenmarkt sinds vorig jaar snel tot grote hoogten stijgen.
- Ongekende beursstijgingen.
- Ongekende margin financiering. In beide gevallen leenden brokers enorm veel geld aan kleine beleggers met de aandelen als onderpand.
- Overvloed aan beleggingstrusts. Bedrijven stapelden in piramideconstructies geld in de aandelenmarkten.
- Reddingspogingen. In de VS konden meerdere pogingen om de dalingen een halt toe te roepen het tij niet keren. In China leidden een stortvloed aan maatregelen ook nog niet tot een ommekeer.
Japan 1989
Dan de overeenkomsten met Japan, dat nog steeds de naweeën voelt van 25 jaar terug:
- Groeimodellen op basis van industriële investeringen. Dit leidde tot een economie gebaseerd op export. Consumptie werd onderdrukt.
- Een dominante overheid. Die zich bemoeide met leningen aan bedrijven (aan wie en hoeveel).
- Een landstandaard in plaats van een goudstandaard. In Japan was 80% van de bankleningen op een of andere manier verbonden met vastgoed. In China is dat 40% rechtstreeks. En naar schatting 60% totaal.
- Inzakkende bedrijfswinsten. Naar het einde van de bubbel toe behaalden bedrijven steeds meer winst uit aandelen in plaats van de eigen bedrijfsvoering.
Volgens econoom Irving Fisher zijn er twee dingen die bepalen of een land in een depressie komt: teveel schuld en deflatie. In de VS gebeurde dat laatste doordat de Fed blunderde en de rente verhoogde. In Japan gebeurde dat niet door een ruim monetair beleid. Dat had echter een ander nadeel: een land vol Japanse zombiebedrijven die normaal om zouden zijn gevallen. En die trokken een wissel op de economie doordat ze ten koste gingen van productieve investeringen. Een zweem van faillissementen vernietigde in de VS grote welvaart. Maar dat loste de schuldenproblemen wel op. Het land kon daarna weer verder bouwen en investeren. Japan gaat daarentegen nog steeds gebukt onder een enorme schuldenlast, die alleen maar groter is geworden.
China 2015
Wat betekent dit voor China? Volgens Guilford gaat de door groei geobsedeerde Chinese overheid er alles aan doen om een Grote Depressie te voorkomen. Op korte termijn is dat goed nieuws voor de wereldeconomie. Maar daarna? Guilford:
De lange termijn baart een hoop zorgen. Naast de recente reddingspogingen van de aandelenmarkten signaleren agressieve kredietexpansie, het nieuw leven inblazen van infrastructuur stimuleringen en een vastberaden weigering om bedrijven om te laten vallen dat de Chinese overheid onder de schuldenlast van $ 30 biljoen uit wil groeien. Daarmee zijn de Chinese leiders al druk bezig Japan’s fouten te herhalen.
<<< Deze kleine sector belooft een industriële revolutie >>>